Zodra het tijdperk van trekkende jagers en verzamelaars voorbij is en mensen overgaan op landbouw op een vaste plaats, speelt waterbeheersing een rol. In diverse beschavingen vinden mensen in deltagebieden gereedschappen uit om de vruchtbare landbouwgrond te irrigeren en om te gaan met rivieren die buiten hun oevers treden.
In de oudheid gebruikten Egyptenaren de zogenaamde shaduf in de Nijldelta. Met behulp van een hefboom werd een zak met water uit de rivier gehesen om het vervolgens via een loop van tussen modderdijkjes gevormde irrigatiestroompjes over het land uit te laten stromen.
De shaduf kan als het ware gezien worden als de voorloper van de baggerbeugel, een van de oudste baggergereedschappen in Nederland.
De baggerbeugel kreeg zijn uiteindelijke vorm omstreeks 1630, toen in de Lage Landen de jacht op turf in volle gang was. De baggerbeugel bestaat uit een lange steel, waaraan een stalen ring met net is bevestigd. Aan de voorkant van de stalen ring zit een zogenaamde schraapplaat die afhankelijk van de grondsoort een puntige afwerking heeft. De grondsoort is ook bepalend voor de maaswijdte van het net. In het midden van het net zit een knopentouwtje dat deze maaswijdte aangeeft. De steellengte varieerde van 3 tot 5 meter afhankelijk van op welke diepte er gebaggerd moest worden, maar fungeerde ook als tegenwicht voor de zware volle beugel bij het baggeren.
Een goed beugellaar beugelde 2m3 bagger in een uur in zijn vlet of op de kant.
Het principe van scheppen is vele honderden jaren de belangrijkste methode geweest voor het baggeren.